De Centrale Bank van Suriname (CBvS) opende haar deuren op 1 april 1957 en heeft als monetaire autoriteit een belangrijke rol in de economie te vervullen vanwege haar sturing van het geldaanbod beschikbaar voor economische transacties.
De Centrale Bank van Suriname heeft de volgende wettelijke hoofdtaken:
- het in omloop brengen van de nationale munt;
- het stabiliseren van de waarde van de Surinaamse dollar;
- het optreden als kassier en bankier van de Staat;
- het optreden als bankier van de commerciële banken;
- het houden van toezicht op de financiële sector.
De CBvS beheert ook de internationale reserves van het land en zorgt ervoor dat er voldoende goud en buitenlandse valutareserves aanwezig zijn om te allen tijde te kunnen voldoen aan noodzakelijke externe betalingsverplichtingen van Suriname.
Uiteraard was er ook geld in omloop in de Suriname voordat de CBvS in 1957 werd opgericht. De eerste Surinaamse munt werd in 1679 geslagen, en werd de Papegaaienmunt genoemd. Op de munt was een papegaai afgebeeld die op een tak zit met één, twee of vier bladeren. Eén blad stond voor één pond suiker, dat toen tien cent kostte. Suiker was in die periode (1667-1761) wettig betaalmiddel. Toen suiker zijn rol als betaalmiddel verloor, begon de periode van kaartengeld (1761-1827). De speelkaarten kregen een nominale waarde, een stempel en de handtekening van een of twee bevoegde ambtenaren, en werden vervolgens uitgegeven als wettig betaalmiddel.
Na de periode van kaartengeld, kwam de periode van aansluiting bij het Nederlands geldwezen (1827-1940). Eerst werden Nederlandse munten en bankbiljetten als wettig betaalmiddel gebruikt, maar door geldschaarste werd in 1829 te Paramaribo de West-Indische Bank opgericht, die bevoegd was om bankbiljetten in circulatie te brengen. Door gebrek aan munten gaf deze bank ook biljetten uit van 10, 15, 25 en 50 cent. Vanwege onzorgvuldige kredietverlening kwam de bank echter al heel gauw in solvabiliteitsproblemen. Haar bankbiljetten werden ingetrokken en ingeruild tegen Nederlandse munten, waarna de bank in 1948 werd geliquideerd.
Toen de economie, na de afschaffing van de slavernij in 1863, groeide en er meer werd gehandeld, geleend en gespaard, werd duidelijk dat er meer geld in omloop moest worden gebracht. Hiertoe werd in 1865 De Surinaamsche Bank (DSB) opgericht als circulatiebank tevens handelsbank. In weerwil van de naam was het kapitaal van deze bank grotendeels in handen van Nederlandse particulieren en bedrijven. Maar op de bankbiljetten van DSB waren wel Surinaamse symbolen en landschappen afgebeeld. Om de nieuwe circulatiebank tegen financiële problemen te behoeden moesten haar korte termijn verplichtingen voor 33⅓ procent zijn gedekt door gangbare muntspecie.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog nam de export van Surinaams bauxiet naar de Verenigde Staten toe en werd dit land onze grootste handelspartner. Om deze reden werd de Surinaamse gulden in 1940 losgekoppeld van de Nederlandse gulden en gekoppeld aan de US-dollar. Hiermee werd de periode van monetaire autonomie (1940-heden) ingeluid. In 1954 kreeg Suriname binnenlands zelfbestuur en veranderden een aantal functies van de lokale overheid in Suriname, waaronder met betrekking tot het geldstelsel. Tegen deze achtergrond werd de Centrale Bank van Suriname opgericht als derde, tevens laatste, circulatiebank van ons land.