Het ontstaan en de ontwikkeling van geld
Inleider: Dhr. K. Sanches
Numismatisch Museum
Centrale Bank van Suriname
Zowel uit de Westerse geschiedenis (met name uit de periode tot circa 600 voor Christus) als uit de volkenkunde (vooral uit de �onderontwikkelde� culturen tot circa 1950) kennen we voorbeelden van allerhande gebruiks- en verbruiksgoederen die als geld zijn gebruikt: vee, textiel, landbouwprodukten, schelpen, ringen, wapens en werktuigen. We noemen dit �oorspronkelijk geld� omdat het de voorloper is van ons eigentijdse geld. Waarin verschilt geld van oorspronkelijk geld en waarin van een gewoon ruilmiddel? En hoe is oorspronkelijk geld ontstaan?
Wat
is geld?
Alle
geld is ruilmiddel, maar slechts weinig ruilmiddelen zijn geld. Een ruilmiddel
(in feite dus elk goed) wordt pas geld als je de waarde ervan kunt vaststellen
door weging, meting of telling en als je er zeker van bent dat iedereen ermee
zal betalen in plaats van het te gebruiken of verbruiken.
Er
zijn dus twee �als-en�.
Ten
eerste moet iedereen met dat ene ruilmiddel betalen: het ruilmiddel is dan
�gangbaar�, we zeggen ook wel �in omloop� (vergelijk met �courant�
en met �currency�).
Ten
tweede moet je de waarde van het ruilmiddel kunnen afmeten aan een objectieve
maatstaf, oftewel een �standaard�.
Geld
heeft dus in beginsel twee functies: die van waardestandaard en die van gangbaar
ruilmiddel. Geld is voor 100% gangbaar. Dit betekent dat alle zaken (zoals
goederen, diensten, kredieten, belastingen) voor 100% met geld kunnen worden
betaald. Meer ruilmiddelen zijn niet nodig.
Oorspronkelijk
geld is niet voor 100% gangbaar, omdat het altijd omringd is door andere
ruilmiddelen. Dat komt doordat de mens gewend is te ruilen in natura: dat is in
veel gevallen immers de meest directe weg. Het gevolg is dat altijd een deel van
de betalingen gebeurt met een favoriet ruilmiddel en de rest met allerlei andere
ruilmiddelen. Wanneer dat �deel� minstens 50% is (en als er ook een
waardestandaard is), kunnen we dat ene, favoriete, ruilmiddel zien als
�oorspronkelijk geld�. Ook al is dat ruilmiddel niet voor 100% gangbaar,
toch noemen we het zo, vanwege de karakteristieke kenmerken van oorspronkelijk
geld:
het
speelt een dubbele rol
je
kunt het niet tegen alles ruilen
het
is vaak �geld in twee�.
Ten
eerste speelt oorspronkelijk geld de dubbelrol van ruilmiddel en gebruiks- of
verbruiksgoed. Zo was de Afrikaanse schoffel of �hak� een zeer gangbaar
ruilmiddel. Maar de hak werd ook gebruikt en kon daartoe elk moment uit de
omloop worden gehaald. De mate waarin de hak gangbaar was, varieerde dus. De
Afrikaanse boer bekommerde zich hier niet om. Maar wij, op zoek naar sluitende
definities, vinden dit een gebrek en noemen de hak niet �geld� zonder meer,
maar plakken er het etiketje �oorspronkelijk� op.
Ten
tweede kun je met oorspronkelijk geld niet alles kopen.
In
een kleinschalige, traditionele economie is geld nodig voor de ruil tegen onder
meer de volgende zaken:
belangrijke
goederen, zoals grond of korjalen;
gewone
goederen, zoals voedsel of kookgerei;
diensten
van een priester, zoals voorspraak bij de goden;
diensten
van een centraal gezag, zoals bescherming;
bruiden,
zoals een bruidsschat.
Met
geld zouden we al deze zaken voor 100% kunnen kopen. Er zijn maar enkele soorten
oorspronkelijk geld, zoals het diwara op New Britain (Papua Nieuw Guinea) en de
kaurischelp in Azi� en Afrika, waarmee je ook daadwerkelijk al deze zaken kon
verwerven. Maar niet voor 100%! Want er werd altijd ook in natura geruild. Met
verreweg de meeste soorten oorspronkelijk geld kon je maar een of twee van zulke
transacties uitvoeren. Zo was de cacaoboon in pre- Colombiaanse Mexico een
gangbaar ruilmiddel per standaardzak van 24.000 stuks, en dus geld, voor
ongewone goederen en (als belasting) voor overheidsdiensten. Minstens 50% van de
aankopen van gewone goederen en minstens 50% van de zaken met de overheid werd
dus in cacaobonen voldaan. De cacaoboon was echter geen geld voor de aankoop van
belangrijke goederen. Dat was goudpoeder, in genormeerde hoeveelheden, namelijk
de met bijenwas afgesloten schacht van een ganzenveer.
Ten derde is oorspronkelijk geld vaak �in twee�. Al onze produkten zijn geprijsd in �gulden� en we betalen ook met guldens. Dus de gulden is ons gangbare ruilmiddel en onze standaard van waarde. Ons geld is zogezegd �in ��n�. Veel soorten oorspronkelijk geld waren �in een �. Een kip die een achtste zak cacaobonen kostte, werd betaald met 3.000 stuks cacaoboon. Simpel. Maar het kon ook moeilijk. Zo waren slaven in Afrika ooit �geld�. Een werpmes kon je kopen met 1 slaaf. Maar koste dat werpmes � slaaf, dan had je een probleem. Dit loste men op door 2 werpmessen te kopen, of door een tegoedbon (dus een krediet) van � slaaf te geven, of door te betalen met iets anders, zoals kaurischelpen, ter waarde van � slaaf. Hier waren de twee geldfuncties dus verdeeld over twee verschillende voorwerpen. Het geld was hier �in twee�.
Geldeigenschappen
De schijfjes en
papiertjes die wij munten en bankbiljetten noemen, zijn technisch geschikt om
als geld dienst te doen. Ze hebben namelijk alle �geldeigenschappen�. Ten
eerste zijn ze gelijksoortig en deelbaar, zodat je een �moeilijk� bedrag
zoals �136,45 kunt betalen. Bovendien zijn ze klein van stuk, licht van gewicht
en dus makkelijk overdraagbaar: duizend gulden kun je moeiteloos meenemen. Ook
zijn ze duurzaam: bankbiljetten gaan gemiddeld drie jaar mee, munten nog veel
langer. Verder zijn ze duidelijk herkenbaar als geld en lastig na te maken of te
vervalsen. Ook zijn ze redelijk waardevast, omdat de uitgever (de centrale bank)
daarvoor zorgt. Bovendien zijn ze �wettig� betaalmiddel. Dit alles maakt dat
ze voor 100% gangbaar zijn: iedereen neemt ze voor alles aan en betaalt er alles
mee.
Er zijn maar enkele
soorten oorspronkelijk geld die alle geldeigenschappen hebben, zoals het al
genoemde diwara van New Britain. Dit zijn schelpschijfjes, op bamboestengels
geregen, die per vadem circuleren (een vadem is afstand tussen de vingertoppen
bij zijwaarts gestrekte armen). Diwara is zeer lang houdbaar, gelijksoortig,
deelbaar (je kunt gewoon een stukje afbreken), waardevast en onvervalsbaar (de
vraag naar diwara overtreft steeds het aanbod terwijl de produktie hoge
vakbekwaamheid vereist) en handzaam (enkele- makkelijk mee te nemen- vadems
vertegenwoordigen al een hoge waarde). Voor de komst van het moderne geld was
het diwara dan ook op New Britain en enkele eilanden in de nabijheid het meest
gangbare ruilmiddel. Je kon er alle mogelijke goederen voor kopen, er schulden
mee aflossen, en vetes mee beslechten en er priesters mee betalen.
Aan de meeste soorten oorspronkelijk geld ontbreken echter ��n of meer
geldeigenschappen. Dat komt doordat geld in wezen het product is van een complex
van onder meer sociale-, godsdienstige- en politieke omstandigheden. Waar deze
afwijken van de factoren die onze economie beheersen, speelt geld een andere rol
en bezit het alleen die functies en eigenschappen die nodig zijn voor die rol.
Dit verklaart de in onze ogen vaak opmerkelijke vormen van oorspronkelijk geld.
Een rund bijvoorbeeld, in grote delen van de wereld eeuwenlang als geld
gebruikt, stop je niet gemakkelijk in een portemonnee, en dat was ook nooit de
bedoeling. Niemand ging met een koe naar de markt om daarvoor een brood of vis
te kopen. In de Noord - Europese veeteeltgebieden van rond 3000 voor Christus
circuleerden het rund niet zoals een bankbiljet, maar was het een
waardestandaard op grond waarvan men goederen ruilde. Daarom hoefde het rund
niet alle geldeigenschappen te hebben. Van belang was dat iedereen het
standaardrund kende en wist wat het waard was. En zo werd het rund deelbaar: 1/3
rund was bijvoorbeeld gelijk aan x vaten bier of aan y stuks rendierhuid.
Meten, Wegen, Tellen
In
het stenen tijdperk zou geld als volgt ontstaan kunnen zijn. Een knollenboer en
een visser hebben voor het eerst van hun leven kennisgemaakt met elkaars
produkt. Ze willen ruilen, maar de boer weet alleen wat de knol voor hem waard
is en heeft geen idee van de waarde van de vis. De vis heeft alleen waarde voor
de visser, die weer geen verstand heeft van knollen. Hoe kunnen ze hun
�subjectieve� waarden vergelijken? Zonder het te beseffen geeft de visser de
oplossing door een vuurstenen mes te trekken. De boer kent dat voorwerp: hij
heeft er zelf ook ��n. Dan komen ze op het idee om ieder een hoeveelheid
produkt af te meten ter waarde van een mes. Daartoe hebben messen alle nodige
eigenschappen: zijn gelijk van soort en vorm en ze zijn deelbaar, want je kunt
ook goederen afmeten ter waarde van bijvoorbeeld een tiende mes. Zodra in deze
cultuur meer dan 50% van de mensen het mes zou gaan gebruiken als waardemaatstaf
en als ruilmiddel, zou het (oorspronkelijk) geld worden.
Waar
het om gaat is dat een voorwerp geld kan worden als we het kunnen meten, wegen
of tellen. Messen waren gelijk van grondstof (vuursteen) en vorm; de
verschillende formaten konden aan elkaar gerelateerd worden. Daarom konden de
boer en de visser in ons fictieve voorbeeld het aantal messen tellen dat hun
bezit waard was. Het mes werd teleenheid. Echte voorbeelden van oorspronkelijk
geld dat als teleenheid is gebruikt, zijn kaurischelpen (per teleenheid van
2.000 stuks, de waarde van een slaaf of �head�), werpmessen, hakken en
voorwerpen zonder gebruiksdoel zoals �ghizypennies� (per bosje van 10 of 20
stuks). Al deze voorwerpen waren gelijk van grondstof, vorm en � binnen zekere
grenzen - formaat. Een voorbeeld van een gangbaar ruilmiddel dat wel gelijk van
grondstof en vorm is, maar niet van formaat, is de Afrikaanse metalen �mannila�,
die in grootte uiteenloopt van 2 tot 30 centimeter. Toch is de mannilla telbaar,
omdat hij te herleiden is tot een standaard. Dit veronderstelt echter dat je
moet kunnen meten of wegen.
Meten
is ouder dan wegen. Vanouds werden alle goederen gemeten. Ruwe maatstaven zoals
�handbreedte� en �voetlengte� zijn zo oud als de mensheid. De
standaardlengte van een aggriekralensnoer in Afrika was tweemaal het middel van
een slaaf omgordend�. Ook de waarde van metalen werd aanvankelijk afgemeten
aan een standaardmaatstaf. Homerus spreekt in de Ilias bijvoorbeeld van een
�gemeten goudstaaf�. In Maleisi� circuleerden tot in de 20ste eeuw holle
buisjes van circa 10 centimeter lengte, gevuld met goudstof. Een soortgelijk
ruilmiddel gebruikten, zoals gezegd, de Azteken, in de vorm van de holle schacht
van een ganzenveer. Goud was van alle goederen het eerste dat werd gewogen. De
vroegste weegschalen dateren van circa 3500 voor Christus en de eerste gewichten
waren zaden. Een �talent� was een genormeerde hoeveelheid zaad. Een talent
goud woog 135 grein, en een grein is het gewicht van een gerstekorrel. Ruwe,
ongelijke goudklompen konden zodoende per gewicht circuleren. Hoe kwam men ertoe
om juist 135 grein als standaardhoeveelheid goud te kiezen? Het antwoord luidt:
omdat men 135 grein had gelijkgesteld aan de waarde van een os. We kunnen dit
als volgt verklaren:
Handelscontacten
tussen de veetelers uit Noord - Europa en de graantelers uit het Zuiden, maakten
een waardestandaard nodig die voor beide partijen begrijpelijk was. Veetelers
weten wat het rund waard is en gebruiken dit als waardestandaard. Graanboeren
denken in metalen- want die zijn nodig voor het maken van werktuigen- en weten
bovendien alles van zaden. Met behulp van de zaadjes als gewichten koppelde men
nu de waarde van het goud aan die van het rund.
Hetzelfde
deed men tot aan het begin van de 20ste eeuw in Annam (Cambodja): daar gebruikte
men de buffel als waardestandaard. Hierop was een hele waardenschaal gebouwd: 1
buffel = 7 kookpotten = 280 hakken. In het buurland Laos won men goudstof,
waarmee men goederen kocht in Annam. Het goud woog men met ma�skorrels. Een
�grein� goud was een hak waard. Dus was een buffel gelijk aan 280 grein
goud.
Hoe is geld ontstaan?
Alle
geldsoorten zijn in wezen ontstaan uit ruil in natura. Maar ruil in natura is
zelf ook weer het gevolg van velerlei oorzaken. Deze bepalen het karakter van
een leefgemeenschap en daarmee ook de wijze waarop zich het geld daar
oorspronkelijk heeft ontwikkeld. In grote lijnen kan men het ruilen in natura
indelen naar zeven oorzaken:
Geld
via ruilhandel
Geld
via geschenkenruil
Geld
via huwelijk
Geld
via godsdienst en magie
Geld
via kapitaalvorming
Geld
via pronkzucht
Geld
via politiek
DE EERSTE MUNTEN
De
overstap van ruilhandel naar betalen met munten is niet overal tegelijkertijd
gemaakt. Zo zien wij dat niet alleen goud, maar ook zilver, en ook wel koper
ideale betaalmiddelen zijn: iedereen wil het graag hebben, het is te bewaren
zonder dat het bederft en het is heel gemakkelijk in kleine stukjes te verdelen.
Het enige nadeel is dat de stukjes metaal bij elke betaling steeds gewogen
moesten worden. Iemand moet als eerste gedacht hebben om de stukjes van tevoren
te wegen en er een stempel op te zetten zodat iedereen kon zien dat ze een
gegarandeerd gewicht hadden. In de Westerse wereld zijn inderdaad zo de eerste
munten ontstaan. Volgens de Griekse geschiedenis schrijver Herodus, die leefde
rond 450 voor Christus, hebben de inwoners van Lydi� voor het eerst munten
gemaakt. Moderne opgravingen hebben dit inderdaad bevestigd. Het Koninkrijk Lydi�
lag in het Westen van wat we nu Turkije noemen, en het grensde aan een aantal
Griekse steden, onder andere Efeze, waarvan de ru�nes nu nog aan de westkust
van Turkije te zien zijn. De oudste munten van Lydi� zijn in 1904 en 1905
gevonden bij opgravingen in de Artemistempel van de Efeze. Hierbij kwamen een
aantal gestempelde en ongestempelde platte stukjes metaal te voorschijn, samen
met spelden, broches en beeldjes. Deze sieraden en beeldjes konden gedateerd
worden rond 600 voor Christus. De stukjes metaal konden gerangschikt worden van
eenvoudig, gegoten stukjes zonder merktekens, tot mooi afgewerkte stukjes,
voorzien van een instempeling. De archeologen hadden dus de overgang van
klompjes metaal naar munten gevonden. De jongste munten in deze vondst moeten
vanwege de andere voorwerpen ook uit 60 voor Christus stammen. Op grond hiervan
worden de oudste munten gedateerd rond 625 voor Christus. De munten bestonden
uit electrum (in het Grieks electron), een mengsel van goud en zilver dat op
verschillende plaatsen in de natuur gevonden werd. De Lydi�rs vonden het
electrum in de rivier de Paktolos, die vlak langs de hoofdstad Sardes stroomde.
Door het rivierzand met veel water uit te wassen, bleven de zwaardere electrum
korreltjes achter. De samenstelling was niet overal hetzelfde. Het goud gehalte
schommelde tussen de veertig en zestig procent, waardoor de waarde van de munten
moeilijk te controleren was. Daarom besloot men in die tijd van koning Croesus
(561- 546 voor Chr.) om munten van puur goud en puur zilver te maken. Hiermee
zijn pas echt de munten ontstaan: stukjes metaal met een kenmerkende
voorstelling erin gestempeld waarmee het gewicht en het metaal gehalte
gegarandeerd werden. Vanwege zijn munten gold koning Croesus als de rijkste man
van zijn tijd. De Griekse steden langs de kust zijn na de Lydi�rs ook begonnen
met het slaan van munten. Later volgde ook de Griekse steden in het huidig
Griekenland. Waarom begon men in Lydi� munten te slaan. Geld vergemakkelijkt de
handel. Was de handel de rede van invoering. Men vermoedt van niet. Mogelijk
werden de munten eerst gebruikt om soldaten te belonen, munten zijn
gemakkelijker onder veel mensen te verdelen, en werden ze pas later in de handel
gebruikt. Het is een feit dat veel Griekse steden nog lang zonder munten
gehandeld hebben en een belangrijke handeldrijvend volk als de Fenici�rs is pas
rond 450 v Chr. Begonnen met het slaan van munten. De Egyptenaren hadden
helemaal geen behoefte aan muntgeld toen het land in 332 voor Chr. Door
Alexander de Grote veroverd werd. In de eerste eeuw voor Chr. gebruikte men in
Egypte zelfs al een vorm van papiergeld, een voorloper van onze bankbiljetten.
Alexander de Grote
De
Macedonische koning Alexander de Grote (336- 323 voor Chr.) heeft in korte tijd
grote delen van de Oosterse wereld veroverd. Zijn vader regeerde eerst alleen
over Macedoni� in Noord Griekenland, maar bij zijn dood in 336 voor Chr. Was
hij al koning over geheel Griekenland. Zijn zoon Alexander trok met een Grieks
leger naar Azi� en Afrika en voegde aan het Griekse rijk toe: Syri�, Perzi�,
Egypte en delen van India. Al het land tussen Macedoni� en het Noord Oosten en
de Indus in het Zuid Oosten werd door hem geregeerd. Alexander gebruikte het
goud en het zilver uit de schatkisten van de Egyptische Farao�s en de
Perzische koningen om er munten van te slaan. Hiermee betaalde hij zijn leger
dat voor hem de overwinning had behaald. Het gevolg was dat het aantal munten in
de wereld enorm toenam en dat volkeren voor het eerst met munten kennis maakten.
De munten van Alexander de Grote zagen in alle delen van zijn grote rijk precies
hetzelfde uit. Zo werden zijn gouden Staters en zijn zilveren Tetradrachmes net
zo bekend als nu de Amerikaanse dollar. Na de dood van Alexander verdeelden zijn
generaals het grote rijk onder elkaar. Op hun munten verscheen het portret van
Alexander. Tot dan toe hadden de Grieken alleen goden op hun munten afgebeeld,
maar Alexander de Grote werd vooral in het Oosten van het rijk bijna als een god
vereerd, waardoor de stap niet zo groot was. Met het portret van Alexander de
Grote konden zij duidelijk maken dat zij de wettige opvolgers van de grote
koning waren en ook dat hun munten even goed waren als onder Alexander de Grote.
Later toen de generaals zich machtig genoeg voelden en zichzelf koning gingen
noemen werd het portret van Alexander vervangen door hun eigen portret. Daarmee
begon de traditie dat de vorsten hun portret op de munten laten zetten.
Suriname
Er
is bijna geen geschrift te vinden over Suriname waarin niet wordt geklaagd over
het gebrek aan geld en dat is vanaf 1667 zo. Steeds weer die enkele zin �er is
schaarste aan gemunt geld� het woordje schaarste kon gewoon weggelaten worden
immers is er steeds weer naar mogelijkheden gezocht om middels hulpmiddelen het
probleem op te lossen zoals eerder aangehaald (suiker- kaartengeld).
Onze
eerste munt werd in Suriname geslagen in het dagelijks leven de Papegaaienmunt
genoemd. Zowel de plantage Mari�nburg, Zoelen en La Paix hebben hun eigen
penningen laten slaan. Hoewel geen wettig betaalmiddel werden deze penningen op
de plantages over en weer door
winkeliers aangenomen. Ook eerder genoemde Papegaaienmunt en de penningen
verdwenen in de collecties van de Nederlanders.
Vandaag
kunt u tenminste 1 exemplaar van de Papegaaienmunt en de duit van 1764
(Cacaoboom voorzijde en Soci�teit van Suriname achterzijde) in ons Museum
bezichtigen, zulks met medewerking van onder andere de directeur van het
Surinaams Museum.
In de historie van het geldwezen in Suriname kennen wij vier perioden:
suikergeld
(1667 - 1761)
kaartengeld (1761 - 1828)
Ordening
van het Surinaamse geldwezen en aansluiting bij het Nederlandse geldwezen (1828
- 1940)
Het
eigen Surinaams geldwezen (1940 tot heden)
� 2008 Centrale Bank van Suriname