Moni Tori - 43

EL DORADO

Er bestond een legende dat ergens diep in de binnenlanden van Zuid-Amerika een stad of een land zou moeten liggen, waarvan de gebouwen uit puur goud waren opgetrokken. De koning van deze stad, El Dorado, wat zoveel betekent als de vergulde man, liet zich elke dag bestuiven met goudpoeder om zich daarna in een meer te baden. Al snel trok dit verhaal vele fortuinjagers aan.

Vz. Buste van
Gonzalo Ximenez de Quesada
Kz. Het wapenschild
van Bogota

De Spaanse veroveraars van Amerika, de conquistadores, hoorden voor het eerst van deze legende, toen zij in 1529 kleine nederzettingen aan het stichten waren langs de Caribische kust van Zuid-Amerika. In 1536 vertrokken drie groepen naar Eldorado. De eerste groep was deze van Nikolaus Federmann, een jonge Duitser, die vertrok vanuit Coro. Federmann zou na zijn mislukt avontuur, waarbij er slechts 166 overlevenden waren van de 400 manschappen, nooit meer naar Zuid-Amerika terugkeren.
De tweede groep was deze van Sabastian de Bel�lcazar, de man die onder Pizarro luitenant in Peru was geweest. Hij had Quito veroverd en vertrok van daar uit naar Eldorado. Met meer dan 400 manschappen en een bende varkens trok hij via Popay�n en Cali naar het plateau van Cundinamarcq.
De grootste groep was die van Gonzalo Xim�nez de Quesada, een jonge advocaat uit Granada. In 1536 vertrok hij met 620 man te voet en 85 ruiters. Hij had als opdracht om zo snel mogelijk goud te vinden om de schulden van de stad Santa Marta, ��n van de oudste Spaanse nederzettingen, te kunnen afbetalen.
Ze werden achtereenvolgens belaagd door de indianen die met hun gifpijlen menig slachtoffer maakten. Dan volgde een tocht door de woestijn en dan door het oerwoud. Koorts, jaguars, alligators en de indianen eisten hun tol. In januari 1537 waren er nog maar 209 manschappen in leven toen ze Tunja bereikten, de gouden stad. De huizen waren versierd met dunne gouden plaatjes, de inwoners droegen gouden sieraden, gouden kralen en smaragden. Er waren zelfs gouden standbeelden. De mannen van Quesada roofden alles. Maar ... er was geen goudmijn, het goud was verkregen uit de handel. Dus was dit niet �El Dorado�, zo dachten ze. Daarom trokken ze verder naar Bacata, het middelpunt van het gebied van de Chibcha-indianen. In 1858 werd de stad door Quesada op de indianen veroverd en hij noemde de stad Santa F� de Bogota, naar zijn geboorteplaats. De medaille herdacht dus in 1938 de stichting van de stad Bogota 400 jaar geleden.
De drie groepen, het toeval wilde dat elk van de drie groepen nog slechts 166 overlevenden had, ontmoetten elkaar op dat punt. Ze verdeelden het goud onder elkaar en vaarden samen terug naar Cuba. Geen van hun drie�n keerde nog terug naar zijn basis.

Bron:

� 2008 Centrale Bank van Suriname