Moni Tori - 14

RUILHANDEL IN SURINAME

De eerste bewoners van Suriname zullen voor de komst van de Europeanen wel niet veel aan handel hebben gedaan. En als het gebeurde zal het wel voornamelijk of uitsluitend ruilhandel zijn geweest. Geld kende men in die samenleving niet. Toen in 1650 de kolonie Suriname gesticht werd door de Engelsen, deed ook geld er zijn intrede. Er was geld nodig voor de aanschaf van slaven en voor alle andere benodigdheden in die koloniale  samenleving. Vermoedelijk werd toen Engels geld gebruikt, naast munten van andere landen.

De oudste kaart van Suriname.
Op deze kaart is ook
Specklewood-Country aangegeven.

Het is ook waarschijnlijk dat er reeds toen een schaarste bestond aan gemunt geld en dat men begon met het gebruik van andere produkten als ruilmiddel. Suiker werd een algemeen gebruikt en aanvaard ruilmiddel, terwijl ook letterhout als zodanig in gebruik kwam. Het kan niet toevallig zijn dat reeds op de oudste kaart van Suriname, die uit de Blathwayt atlas, een gebied in Suriname werd aangeduid als Specklewood-Country, Letterhoutland. In 1667 en opnieuw in 1668 werd Suriname in bezit genomen door een Zeeuwse vloot onder Abraham Crijnssen. Het is bekend dat in die jaren er Spaans geld in omloop was, naast munten van andere landen. Maar dat er gebrek aan gemunt geld was en dat suiker een betaalmiddel bleef, blijkt uit het feit dat bijvoorbeeld in de ordonnantie van 19 februari 1669 de boete voor de daar genoemde vergrijpen werd vastgesteld op 300 pond suiker, waarvan de helft bestemd was voor de gemeenschap, een kwart voor de armen en een kwart voor de officier. Ruwe suiker was op dat moment het voornaamste uitvoerprodukt van Suriname. In hetzelfde jaar werd ook bij Plakkaat van 13 juni het salaris voor landmeters vastgesteld op 50 pond suiker voor ieder uitgemeten erf te Toerarica en werd bepaald dat alle zaken die de 300 pond suiker niet te boven gingen, dagelijks door de Gouverneur zouden worden afgedaan. Suiker was dus in die dagen, zoals uit het voorgaande blijkt, een algemeen gangbaar betaalmiddel, doch dat het geen wettig betaalmiddel was blijkt uit een artikel van dat Plakkaat, waarbij de prijs van singels werd vastgesteld op 250.000 pond per 1000, �doch niemandt sal gehouden wesen deselve in betaelinge aen te nemen voor schuldt als met sijn eygen will�. Bij Resolutie van 11 september 1669 werd suiker echter als wettig betaalmiddel aangewezen en werd de courante waarde vastgesteld op 2 stuivers per pond. In een voorstel van de Staten van Zeeland van 1672 werd opgenomen dat de heffing voor een uitgegeven akker betaald zou mogen worden met 1 pond cassave of 1 pond suiker. Of cassave ook wettig betaalmiddel was, is echter niet zeker. Wel werd in 1675 vastgesteld dat alle belastingen betaald zouden mogen worden met tabak, suiker en indigo. Het tekort aan gemunt geld werd door al deze maatregelen echter niet opgeheven. Door het vertrek in deze jaren van vele Engelse kolonisten mag worden aangenomen dat het tekort juist groter werd. Deze kolonisten verkochten immers hun bezit aan de blijvers en namen de opbrengsten van de verkochte goederen mee, zeer waarschijnlijk in gemunt geld. Tot diep in de achttiende eeuw bleef suiker algemeen in gebruik voor het uitdrukken van waarden en voor het doen van betalingen. Omstreeks de eeuwwisseling ging men steeds meer de waarde ook in guldens uitdrukken, terwijl in de loop van de eerste helft van de 18e eeuw het uitdrukken van waarden in suiker geheel plaats moest maken voor het uitdrukken in geld.

Bron:

� 2008 Centrale Bank van Suriname