Moni Tori - 11 |
PAPEGAAIENMUNT (1679)
In
1667 bleek dat de ingezetenen van Suriname door de schaarste aan gemunt geld
waren overgegaan tot het gebruik van ruwe suiker als betaalmiddel. Ruwe suiker
vormde destijds het voornaamste uitvoerprodukt. Bij Resolutie van 11 september
1669 werd suiker tot wettig betaalmiddel aangewezen. De tegenwaarde van ��n
pond suiker bedroeg twee stuivers, maar daalde in ongeveer tien jaar tot ��n
stuiver. Toch heeft deze waarde-eenheid tot in de 18e eeuw stand
gehouden. Suikergeld raakte omstreeks 1750 in onbruik.
Door Gouverneur Johannes Heinsius (1678 -1680) werd reeds in 1679 getracht in de
netelige situatie verbetering te brengen. Bij plakkaat van 8 mei 1670 werden
door hem papegaaienmunten in omloop gebracht. De voorzijde van deze muntjes
toont een papegaai zittend op een tak met ��n, twee of vier blaadjes, boven de
kop van de vogel het cijfer 1, 2 of 4 en het jaartal 1679. De keerzijde toont
een ornamentele boom of een glad oppervlak. De munten werden in Suriname
vervaardigd, maar het is niet bekend door wie en waar. Het cijfer 1, 2 of 4
geeft aan dat zij gangbaar waren tegen ��n, twee of vier ponden suiker ter
waarde van ��n stuiver per pond.
![]() |
![]() |
Papegaaienmunt |
Een
belangrijke reden voor de invoering van deze munten was gelegen in het feit dat
ambachtslieden in herbergen grote hoeveelheden drank consumeerden, zonder over
voldoende suiker te beschikken om te kunnen betalen. De Staten-Generaal, die
geen afzonderlijke koloniale munt wensten, verboden dit geld. De Staten van
Zeeland, destijds het hoogste gezagsorgaan in Suriname, konden zich hiermee
verenigen, omdat zij vreesden dat indien het bestuur van de kolonie munten op
eigen gezag kon slaan, dit aanleiding zou kunnen worden tot een te veel van deze
munten, waardoor de waarde ten opzichte van de volwaardige geldstukken in koers
zou dalen. Heinsius was genoopt de munten in te trekken.
De eigenzinnige Gouverneur-generaal Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck
verklaarde de papegaaienmunten bij Plakkaat van 6 april 1688 echter weer geldig
en wel met de voorgeschreven betaalkracht van ��n, twee of vier duiten. Van
Aerssen vond het zo praktisch dat op het ��n duit stuk de boomtak ��n blad
droeg, op het twee duit stuk twee bladeren en op het vier duit stuk vier,
waardoor door degenen, die geen cijfers konden lezen direct kon worden gezien
met welke waarde men te maken had.
Er komen stukken voor ter waarde van vier duiten, waarop de tak slechts drie
bladeren draagt. Of hier sprake is van een vergissing dan wel van een poging tot
bedrog van goedgelovige lieden vermeldt de geschiedenis helaas niet. Het gebrek
aan munten was ook de oorzaak dat de weinige uit Europa ingevoerde stukken agio
of opgeld deden. Dit opgeld werd in 1684 door van Aerssen erkend en vastgesteld
op ten hoogste 20%. In de praktijk schommelde dit agio; soms was het lager dan
20%, soms hoger. Ondanks de erkenning van het agio verdwenen de munten snel uit
de omloop.
De Centrale Bank van Suriname is thans overgegaan tot de verkoop van
papegaaienmuntensets bestaande uit elk drie replica�s van de papegaaienmunt.
Sinds de opening van het Numismatisch Museum van de Bank bleek er bij de
bezoekers bijzondere belangstelling te bestaan voor deze papegaaienmunt, hetgeen
voor de Centrale Bank van Suriname reden was om in een zeer beperkt aantal, 1000
stuks, deze replica�s te laten vervaardigen bij de Koninklijke Nederlandse
Munt. Voor verzamelaars een unieke kans. Het materiaal waarvan de replica�s
zijn vervaardigd, is tombak (85% koper en 15% zink) en zijn van FDC (Fleur de
Coin) kwaliteit. Van de 1000 muntensets zijn er 750 in �nieuwe� uitvoering
(munten met de originele kleur) en 250 sets �oude� uitvoering (munten met
verouderde kleur). De papegaaienmuntensets zijn verkrijgbaar bij het
Numismatisch Museum van de Centrale Bank van Suriname voor een bedrag van SRD
75.
� 2008 Centrale Bank van Suriname