Moni Tori - 58 |
DE EERSTE MUNTEN (II)
|
Alexander de Grote
(336-323 v. Chr.), |
In Moni Tori 57
hebben wij aandacht besteed aan het ontstaan van de eerste munten. Moni Tori 58
is het vervolg hierop.
Alexander de Grote
De Macedonische koning Alexander de Grote (336-323 voor Christus) heeft in korte
tijd grote delen van de Oosterse wereld veroverd. Zijn vader regeerde eerst
alleen over Macedoni� in Noord-Griekenland, maar bij zijn dood in 336 voor
Christus was hij al koning over geheel Griekenland. Zijn zoon Alexander trok met
een Grieks leger naar Azi� en Afrika en voegde aan het Griekse rijk toe: Syri�,
Perzi�, Egypte en delen van India. Al het land tussen Macedoni� in het
noordoosten en de Indus in het zuidoosten werd door hem geregeerd. Alexander
gebruikte het goud en het zilver uit de schatkisten van de Egyptische Farao�s en
de Perzische koningen om er munten van te slaan. Hiermee betaalde hij zijn leger
dat voor hem de overwinningen had behaald. Het gevolg was dat het aantal munten
in de wereld enorm toenam en dat veel volkeren voor het eerst met munten kennis
maakten. De munten van Alexander de Grote zagen er in alle delen van zijn grote
rijk precies hetzelfde uit. Zo werden zijn gouden staters en zijn zilveren
tetradrachmes net zo bekend als nu de Amerikaanse dollar.
Na de dood van Alexander verdeelden zijn generaals het grote rijk onder elkaar.
Op hun munten verscheen het portret van Alexander. Tot dan toe hadden de Grieken
alleen goden op hun munten afgebeeld, maar Alexander de Grote werd vooral in het
oosten van het rijk bijna als een god vereerd, waardoor de stap niet zo groot
was. Met het portret van Alexander konden ze duidelijk maken dat zij de wettige
opvolgers van de grote koning waren en ook dat hun munten even goed waren als
onder Alexander de Grote.
Later toen de generaals zich machtig genoeg voelden en zichzelf koning gingen
noemen, werd het portret van Alexander vervangen door hun eigen portret.
Daarmee begon de traditie dat de vorsten hun portret op de munten laten zetten.
Romeinse munten
De Romeinen gebruikten in het begin stukjes koper als een vorm van primitief
geld: de aes rude (Latijn voor ruw koper; aes wordt uitgesproken als ais).
In het zuiden van Itali� lagen belangrijke en welvarende Griekse kolonies. Deze
steden sloegen hun eigen munten, net zoals de steden in Griekenland. Toen de
Romeinen in oorlog kwamen met koning Pyrrhus van Epirus, die in 280 voor
Christus met een invasieleger met strijdolifanten in Itali� was geland, wilden
ze bij de Griekse steden in het zuiden oorlogsmaterieel kopen. Maar deze steden
hadden weinig belangstelling voor de Romeinse stukjes koper en ze vroegen �echt�
geld als betaling. Daarom moesten de Romeinen speciaal voor deze gelegenheid
zilveren munten slaan, die sprekend leken op de Griekse voorbeelden.
Tegelijkertijd moderniseerden ze hun eigen geldstelsel. De stukjes koper werden
voortaan in gietvormen gegoten, waardoor de Romeinen net als de Chinezen gegoten
koperen munten kenden. Deze gegoten munten werden ook aes, of as genoemd. Pas
later gingen de Romeinen voor eigen gebruik zilveren en gouden munten slaan. De
as werd door de stijgende koperprijs steeds kleiner, waardoor hij vanaf ongeveer
200 voor Christus ook geslagen kon worden.
Bron:
Geld � De geschiedenis en het verzamelen van munten, penningen en papiergeld, Bert van Beek
� 2008 Centrale Bank van Suriname